I. bn. en bw. (-1er, -st)
1. niet veel tijd nodig hebbend, in weinig tijd geschiedend : een besluit; denken, schrijven, spreken, te werk gaan ; in alles is hij -. Syn. → gauw.
2. krachtig en in korte tijd een afstand afleggend : lopen, stromen, vliegen ; ervandoor gaan, zich uit de voeten maken → leugen. Syn. zie driftig.
II.(-len)
1. m. sneltrein.
2. v. [wegens het snel uitdrinken?] Eert. drinkglas, kan 1/2 pint inhoudend.