(sne;w) v.
I. Eig. bevrozen water dat in witte lichte vlokken uit de dampkring neervalt: er valt -; de aarde is met bedekt; balt aan; (weg)ruimen; zo wit als -; jachtsneeuw; het smelt, verdwijnt als voor de zon, snel, geheel en al.
II. ook o. Metf.
1. Algm. witte massa, blankheid : het van zwanedons; dit gedoogt geen smet.
2. Inz. witte, grijze haren: de van de ouderdom kroont hem reeds.