Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

sneeuw

betekenis & definitie

(sne;w) v.

I. Eig. bevrozen water dat in witte lichte vlokken uit de dampkring neervalt: er valt -; de aarde is met bedekt; balt aan; (weg)ruimen; zo wit als -; jachtsneeuw; het smelt, verdwijnt als voor de zon, snel, geheel en al.

II. ook o. Metf.

1. Algm. witte massa, blankheid : het van zwanedons; dit gedoogt geen smet.
2. Inz. witte, grijze haren: de van de ouderdom kroont hem reeds.

< >