('slordəch) bn. en bw. (-er, -st) [sloor]
1. haveloos, onordelijk : een -e vrouw; een jak; haar.
2. zonder de nodige oplettendheid of zorg: te werk gaan. Syn. ➝ achteloos.
3. getuigend van het slordig zijn: werk, schrift.
4. dik, flink : een -e som gelds; een -e duizend gulden.