Wat is de betekenis van slordig?

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

slordig

slordig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: slor-dig 1. onverzorgd, niet zorgvuldig ♢ hij heeft een slordig kapsel 2. niet precies ♢ hij verdient zo'n slordige 3000 gulden per maand Al...

2024-04-25
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Slordig

Uitgegaan moet worden van het zelfstandige naamwoord slord: lap, vod, flard. Hierbij horen ook slors dat: slons, vuilpoets betekent, sloor met dezelfde betekenis en de bijvoeglijke naamwoorden slorig en slorzig. Al deze woorden vertegenwoordigen begrippen als: onordelijk, haveloos, niet met zorg onderhouden, onachtzaam, morsig, vuil en wat daarmee...

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

slordig

onnet; sleg passend.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Slordig

adj. & adv., sloarderich, sloardich, slof, sleau, rûch, flapsk, fodderich, flodderich, slobberdoezich, rûzebroekerich, rompslompich, skodderich, rûchhouwerich; er — uitziend, slobberich; — werken, rûchbûtse, rûchhouwe; — werkend persoon, rûchbûtser, r&...

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SLORDIG

bn. bw. (-er, -st), 1. (van personen met betr. tot hun kleding en van kleding) niet verzorgd, niet netjes ; onordelijk; haveloos : hij is altijd zo slordig in de kleren ; een slordig overhemd; 2. onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn gedragingen : een slordig en lui schepsel; iets slordig behandelen, afmaken;...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

slordig

I. bn. (1 niet met zorg aangetrokken, niet goed onderhouden; met verwaarloosde kleding; niet netjes, onordelijk; 2 onachtzaam of onordelijk in zijn werk; 3 de sporen dragend van onachtzaamheid of zorgeloosheid; 4 van meer dan behoorlijke grootte; dik, flink): 1. slordige kleding; 2. een slordige huisvrouw; een slordig schepsel; 3. een slordige boel...

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

slordig

('slordəch) bn. en bw. (-er, -st) [sloor] 1. haveloos, onordelijk : een -e vrouw; een jak; haar. 2. zonder de nodige oplettendheid of zorg: te werk gaan. Syn. ➝ achteloos. 3. getuigend van het slordig zijn: werk, schrift. 4. dik, flink : een -e som gelds; een -e duizend gulden.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Levende taal verklarend woordenboek

T. Pluim (1921)

Slordig

van Jt oude slorde = vod, en als bijv. nw. óók slordig; afl. van sleuren: wat over den grond sleept.