Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

slaper

betekenis & definitie

('sla:pər) m. (-s; -tje)

I. Eig.
1. Algm. hij die slaapt.
2. Inz. a. hij die veel slaapt of veel slaperig is. b. logeergast.

II. Metf.

1. als standaard bewaarde en niet gebruikte maat.
2. binnendijk die voorlopig geen dienst hoeft te doen.
3. rib die een onder het dak in hellende stand gemetselde schoorsteen ondersteunt.

< >