('sjouwən) (sjouwde, heeft gesjouwd) [Fries: sjoue, zee zeeklaar maken, uitrusten, zware lasten dragen] 1. met inspanning dragen, vervoeren : zware vrachten -.
2. op inspannende wijze in de weer zijn : zij sjouwde met de matrassen; uren ver met bijenkorven; een baantje waar hij hard moet -.
3. z i c h -, in de weer zijn : zich moe, dood -.
4. doordraaien, zwieren : de student was aan 't -.