(sintər'kla:s) [Sint heer Klaas]
I. m. Eig, Sint → Niklaas : vanavond komt -; voor spelen; wat moet voor je brengen, rijden?
II. Metn. 1. m. feestdag van St. Niklaas : met -.
2. sinterklaas
a. n. Algm. geschenk dat men op die feestdag krijgt: iets voor zijn krijgen; iemand iets voor zijn geven.
b. o. Inz. spekulaas : een boterham met erop.