Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

schuld

betekenis & definitie

(schult) v. (-en; -je) [~ zullen]

I. Eig.
1. Algm. geldelijke verplichting : -en hebben, maken; een afdoen, aflossen, betalen, delgen, kwijten, vereffenen, verhalen, voldoen; een invorderen, innen. Gez. de der natuur betalen, sterven; een dekken, eigendommen aanwijzen waarop de schuld zo nodig verhaald kan worden; hypotecaire -, door een hypoteek gedekt; in de -(en) steken, zitten, veel schulden hebben die men kwalijk voldoen kan; in iemands zijn, schulden bij hem hebben; personele -, zonder zakelijk onderpand; uitstaande -, bedrag dat men van een ander nog te vorderen heeft. ➝ oor.
2. Inz. totaal van de door een publiek lichaam aangegane leningen : de -en van de staat nemen ontzettend toe. Gez. gevestigde, gefundeerde -, aangegaan op grond van een aflossingsplan dat zich over veel jaren uitstrekt; vlottende -, op korte termijn aangegaan; uitgestelde -, die eerst na delging van bestaande schuld, rente zal geven; werkelijke -, die dadelijk rente geeft.

II. Metf. zedelijke verplichting : belofte maakt -. III. Metn.

1. [van II, oorzaak van een zedelijke verplichting kan zijn een] overtreding, tekortkoming, verkeerde daad : bekennen, belijden; en vergeef ons onze -en.
2. [door 1 geschapen] verantwoordelijkheid; de voor iets dragen. Gez. buiten mijn -, zonder dat ik er iets tegen doen kan of zonder dat ik het veroorzaakt heb; de ligt aan, bij mij of zit bij mij of het is mijn -, het is aan mij te wijten; de van iets zijn, degene zijn wiens schuld het is; het is mijn eigen -, ik heb mij dit zelf berokkend; het regenachtige weer was
- dat zij niet kwamen, wegens het regenachtige weer kwamen zij niet; iemand de van iets geven, de op hem leggen, schuiven, werpen, hem als de verantwoordelijke persoon aanwijzen of hem verwijten dat de oorzaak bij hem ligt : om eigen wordt men het meest gemaand [met toespeling op schuld I 1], onder verwijten die men zichzelf moet maken, lijdt men het meest; aan iets hebben, er (ten dele) voor aansprakelijk zijn; waar twee kijven, hebben beiden -, hebben gewoonlijk beiden daartoe aanleiding gegeven; zijn onvoorzichtigheid is de van alles, heeft dat allemaal teweeggebracht.

< >