('schokkən) (schokte, geschokt)
I. (heeft)
1.door een stoot schielijk in krachtige beweging brengen : erbarmelijk geschokt in een autobus; een zenuwachtige snik schokte haar.
2. ophalen : de schouders -.
3. ontredderen, doen wankelen : het internationaal verkeer werd door de oorlog geschokt; iemands geloof, vertrouwen -.
4. een plotselinge, krachtige en pijnlijke ontroering geven : iemands gemoed, hart -. Syn. → aandoen. 5. aanstoot geven : door die vraag heeft hij zijn vader geschokt.
6. Veroud. schrokken.
7. door een stoot schielijk in krachtige beweging komen : -de rijtuigen.
8. wankelen : de grijze tronen -.
9. Gew. schudden : zij schokten van’t lachen.
II. (is) met een schok in een bepaalde toestand komen : wakker -.