(‘schotffələn) (schoffelde, heeft geschoffeld) schuiven]
1. schuivend voortbewegen : zijn vingers door de korreltjes -.
2, met schuivende bewegingen erin brengen, stoppen : eten in de mond -.
3.door een duw met de rug van de vinger voortbewegen : knikkers in het kuiltje -.
4. schuifelende bewegingen maken : verboden (om) te met de voeten.