('schoen) m. (-s; -tje)
1. Eig. ambachtsman die schoenen maakt : laat de komen om de maat te nemen; -, blijf of houd u bij uw leest [→ Apelles], bemoei je met dat, waar je verstand van hebt.
2. Metn. [gelijkt op de houten maat van de schoenmaker] soort van trekpasser bestaande uit een stok met twee blokjes waarvan een verschuifbaar.