('sche:ring) v. (-en)
I. Eig.
1. Algm. het scheren.
2. Inz. het scheren, opzetten der kettingdraden.
II. Metn.
1. Wev. ketting, lengtedraden van het weefsel: - en ➝ inslag, ook Fig. de hoofdbestanddelen, het voornaamste van iets.
Syn. ➝ ketting.
2. Uitbr. rechte draden die men spant bij het mazen en stoppen, scheringdraad m. (...draden).