('scheldən) (schold, heeft gescholden)
1. honende woorden uiten: de jongens scholden haar voor „sprot"; iemand voor ezel -. ➝ huid, pochel
2. uitvaren: hij begon te - en te tieren; als een viswijf; op iemands ondankbaarheid tegen iemand -; doet geen zeer (slaan zoveel te meer), zegswijze om te kennen te geven dat men zich van scheldwoorden niets aantrekt.