I. v. (-len; -letje)
1. Eig. weinig gebruikte bijvorm van schil.
2. vlies over het oog, alleen in de uitdr.: de -len zullen hem van de ogen vallen [Hand. IX 18], hij zal thans duidelijk zien wat hij vroeger niet begreep.
II. bn. en bw. (-ler, -st) [~ schallen]
1. met hoge, doordringende klank: een geluid; -le uitroepen; een -le stem; fluiten.
2. scherp uitkomend, pijnlijk voor het gezicht: licht; -le kleuren; een helder raam.