Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

schande

betekenis & definitie

('schandə) v. [~ schaamte, wsch. onder invloed van schandaal]

1. Eig. staat van oneer: iemand in brengen; tot verstrekken; zijn familie aandoen; ergens met schade en uitkomen; met schade en wordt men wijs. ➝ gebrek.
2. Metn. wat tot schande strekt: dat kind was voor hem een -, die men verstopt; er steekt geen in; een eeuwige -. Gez. duizendmaal -! het is (een) -! het komt niet te pas, verdient scherpe afkeuring; iemand te maken, hem logenstraffen; van iets spreken, er zich met verontwaardiging over uitlaten. ➝ dak.

< >