('scha:kələn) (schakelde, heeft geschakeld)
I. Eig.
1. Algm.een schakel, lid invoegen.
2. Inz. in een elektrische geleiding schakelen: een weerstand -.
II. Metf. inlassen: gedachten in een regelmatige orde -. III. Metn. schakelend aaneenhechten: elk woord, harmonisch geschakeld aan het nevenwoord.