Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

samenloop

betekenis & definitie

('sa.mən) m.

1. Eig. het samenlopen.
2. Metn. plaats waar voorwerpen samenlopen : een van rivieren, wegen.
3. Metf. gelijktijdige aanwezigheid : door een van omstandigheden, samenlopen (liep samen, is samengelopen)
l.bij elkander lopen.
2.zich in groten getale verenigen.
3. zich verenigen : twee rivieren kunnen -.
4.klonteren, stollen, stremmen : melk kan -.
5. gelijktijdig aanwezig zijn : -de voordelen.

< >