('rustəlo:s) bn. en bw. (...lozer, -t)
1. geen rust nemend : een werker.
2. ongedurig, ongeduldig : ze is zo geworden.
3, gekenmerkt door voortdurende bezigheid : een leven.
4. zonder slaap : de nacht doorbrengen.
5. zonder ophouden, voortdurend : zwoegen.
6. voortdurend in beweging : de ...loze slinger van de klok.