Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

rust

betekenis & definitie

A. v. (-en)

I. Eig.
1.
a. Algm. afwezigheid van arbeid, bezigheid, werking, en de daarmee gepaard gaande ontspanning : nemen; dag noch nacht hebben; noch duur hebben; zich noch duur sparen; (op de plaats) -! militair kommando om te betekenen dat de soldaten niet meer aan hun plaats in rij en gelid gehouden zijn.
b. Inz. slaap : - en voedsel heeft de mens nodig om zijn krachten te behouden: men wenst iemand goede -; in de -, in zijn -, in (een) diepe raken, zijn, liggen; een kind, zich te(r) -(e) leggen; te(r) -(e) zijn, liggen; te(r) -(e) gaan; zich te(r) -(e) begeven; de eeuwige ingaan of het, zijn hoofd, zich te(r) -(e) leggen, sterven; iemand te(r) ~(e) leggen, hem begraven.
2. Bepk.
a. Algm. afwezigheid van arbeid, bezigheid, werking : de doet hem goed; zijn zoeken. Tgst. → arbeid.
b. Inz.
a. afwezigheid van bedrijfs- of ambtswerkzaamheden : na een lang leven van bedrijvigheid, heeft hij eindelijk -; in leven; minister, goeverneur-generaal in -e; (is) roest, maakt roest, ledigheid, luiheid brengt bederf teweeg,
b. afwezigheid van pijn of smart vooral in het leven hiernamaals: in de gaan; de ingaan; in de zijn; bidden voor de van een afgestorvene; de eeuwige ingaan, de eeuwige gelukzaligheid,
c. afwezigheid van zorgen, drukte, last, hinder : ik heb nog geen ogenblik gehad; iemand met laten, hem zijn gang laten gaan, zich niet met hem bemoeien,
d. afwezigheid van onenigheid, misnoegen, twist, oorlog : in leven; de huiselijke verstoren; in
- ten, laten; in houden, stellen; tot brengen ; de bewaren, bevestigen, verstoren, herstellen; de openbare -.
e. afwezigheid van gemoedsaandoeningen, innerlijke vrede : van de ziel, van de geest, van het gemoed, van het hart; - en vrede; in zijn; tot komen; geen hebben; geen kunnen vinden; noch duur hebben; iemand zijn ontnemen; er kwam over haar.

II. Metf.

1. Algm. afwezigheid van beweging : een weerhaan heeft zelden -; indrukwekkend was de van de natuur; in de natuurkunde is de het blijven van een lichaam op dezelfde plaats, zij is niet volstrekt maar betrekkelijk voor de lichamen die men in het heelal kent. Tgst. beweging.
2. Inz.
a. pauze : na die maten komt er een lange -; er zijn in die psalm twee -en; de cesuur in een versregel noemt men ook -.
b. afwezigheid van geluiden : in de zaal heerste volkomen -, de storen.

III. Metn.

[van II 2 a] teken dat een pauze aanduidt : hier werd een vergeten.

B. [< rusten] datgene waarop of waarin iets rust nl.
1. Veroud. soort bordes ter hoogte van het opperdek, aan beide zijden van een mast, waarop want en pardoens rustten, bevestigd waren, om meer zijdelingse spanning te hebben.
2. verwijding in een geweer of pistool, waarin de haan kan rusten, zodat hij niet in beweging kan komen : de haan in de zetten; de haan staat in de -.