(rwa'ja:l)
I. bn. en bw. (royaler, -st) [Fr. royal < Lat. rex, regis, koning]
1. vorstelijk, mild, onbekrompen : hij is altijd -; een royale opvoeding; leven. ➝ kaal.
2. ruim van opvatting : een royale kerel; een huldebetoon; gesproken.
3. ruim en groot, flink: royale kamers; brede ramen.
II. o. royaalpapier.