(roe'le.-rən) (rouleerde, heeft gerouleerd) [Fr. < Lat. rotulare < rotula, wieltje]
1. in omloop zijn nl.
a. om beurten gedraaid worden : het van een film.
b. gangbaar zijn : er veel valse geldstukken.
2. bij beurten waargenomen worden : het presidentschap rouleert.