Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

rot

betekenis & definitie

I. (-ten; -je) [bijvorm van rat]

1. v. Eig. rat
2 m. en v. Metf.sUm, sluw, geslepen mens: een oude -.

II. o. (-ten; je) [Lat. rupta < rumpere, breken, het gebrokene, afdeling]

I. Eig. 1. Mil. a. Veroud. militaire afdeling.
b. Bepk. twee of drie manschappen die achter elkaar staan en bij het marcheren naast elkander gaan: verdubbelt de -ten; met -ten rechts, links; de -ten rechts of links uit de flank; van vieren of dubbel -. 2. Uitbr. Veroud. menigte slechte personen : het van de dieven en vagebonden; oproerige -ten. Syn. → bende.

II. Metn. [de vier geweren van twee rotten II. I 1 b] stel van vier geweren zo tegen elkander gezet dat de kolven op de grond staan : de geweren aan -ten zetten, uit de -ten nemen. III. I. bn. en bw. (-ter, -st)

1. in staat van bederf: -te appelen ; zo als een mispel; -te bladeren ; hooi, hout, stro; -te tabak;-te vis. → appel, kool, mispel.
2. ondegelijk, onsterk : garen; -te stoffen.
3, nat : -ie muren; weer.
4. Gemz. mis, onbetekenend; dat is niet -.
5. bedorven: -te toestanden in de maatschappij ; een -te boel. → rijp.
6. Plat. beroerd, lam, smerig : -te smeerlap; stuk; is zeer gewoon als eerste lid van samenstellingen b. v. een -zootje.

II. o. rot gedeelte : het uitsnijden.

< >