Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

ros

betekenis & definitie

I. o. (-sen; -je) [~ Lat. currere, lopen] 1. Algm.

Veroud. paard : - en wagen. 2. Inz. vooral Dicht. schoon, fier en moedig paard : een edel. Her, moedig, snel, vurig -; het briesend, schuimend, snuivend, steigerend, trappelend-; zijn bestijgen; het ijzeren, stalen -, de spoortrein of de fiets.

II. m. [< (af)rossen] slaag : geven, krijgen. III. bn. en bw. (-ser, -t) [Lat. russus] roodbruin, roodgeel: haar; een -se baard; de leeuw is -; -se bladeren; de -se gloed van de vlammen; -se vlammen; je jas ziet -.