('ro:stər) m. en o. (-s; -tje) [oorspr. gevlochten voorwerp]
I. Eig, traliewerk nl.
1. ijzeren keukengereedschap bestaande uit een raamwerk van evenwijdig lopende of elkander rechthoekig kruisende staafjes : vlees, vis op de leggen; iets op de braden; heet van de -, pas gemaakt, pas besloten; heet van de gaan, vlug geschieden.
2. foltertuig van dergelijk maaksel om iemand op te verbranden : St. Laurens werd op de gebraden; iemand op de leggen, hem scherp beoordelen, hekelen.
3. ijzeren traliewerk in een kachel enz. om vuur op te maken : door de heeft de lucht toegang tot het vuur; de as valt door de -.
4, traliewerk van ijzer of ijzerdraad tot afwering van vuil: een in een afvoerbuis; een tot dekking van een zinkput.
5. traliewerk van ijzer tot afdekking van openingen voor licht en lucht: een voor een kelderopening; luchtrooster.
6. traliewerk om de voeten af te vegen : leg een voor de deur.
7. raamwerk van kruiselings verbonden balken als fundament voor een gebouw : de is gelegd in de weke grond.
II. ook o. Metf.
1. veelal roostervormige elektrode van een radiolamp of -buis.
2. geheel van regelmatig elkander kruisende lijnen op papier : een dient om er de ambten op aan te wijzen en de personen die ze moeten bekleden.
III. ook o. Metn. Top een rooster II 2] vastgestelde orde, lijst, volgens welke werkzaamheden verricht moeten worden : een maken; volgons, naar de -; de van zitting, van aftreding; lessen, oefeningen volgens een van te voren vastgestelde -; de van werkzaamheden.