v. (roeven) [~ Eng. roof d. i.]
I. Eig. dak, overdekking nl.
1. schuin toelopend, dak vormig deksel van een doodkist.
2. Uitbr. schuin toelopend dakvormig samenstel van latten, bij de begrafenis over de doodkist geplaatst ten einde het rouwlaken mooi te doen vallen.
II. Metn. overdekt verblijf, kamertje achter in of op binnenvaartuigen, vissersschepen enz.