('rimpelən) (rimpelde, gerimpeld)
I. (heeft) 1, rimpels doen krijgen, in rimpels trekken : de ouderdom rimpelt zijn gelaat; zorgen rimpelden zijn voorhoofd; geen windje rimpelt het meer; blik -.
2. zich -. rimpels krijgen : zijn wangen zich.
II. (is) rimpels krijgen ; zijn voorhoofd rimpelt door de ouderdom ; met zacht geklater, rimpelt ’t water.