m (—s; -tje)
1. Eig. plooi, groef : een voorhoofd zonder -s; de ouderdom groeft, ploegt, snijdt -s in iemands → aangezicht, gelaat, voorhoofd; -s in een uitgedroogde appel, in blik; de -s van iemands voorhoofd doen verdwijnen, gladstrijken, verdrijven, ook Fig. zijn moeilijkheden, verdriet, zorgen doen verdwijnen. → kreuk.
2. Metf. lichte golf, oneffenheid : -s op ’t water; geen op de gladde zee.