Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

rijzen

betekenis & definitie

('rijzon)

I. bn. van rijs : bezems.

II. ('rijzən) (rees, rezen; is gerezen) [~ Gr. rhein, stromen, zich bewegen]

1. zich naar boven, in opwaartse richting bewegen : naar boven, in de hoogte rijst het luchtschip; de drukletter, de vorm is gerezen; damp, rook, stof kan -; -de vlammen. Syn. → klimmen.
2. omhooggaan en daardoor zichtbaar worden : de zon rijst boven de horizon; met het van de zon, de dag; Japan is het land van de -de zon. → zon.
3. opkomen, opdoemen : daar rijst het dorpje met zijn toren.
4. overeind gaan staan : van de grond, van zijn zetel -; (van, uit zijn bed, zijn legerstede) -; -, -, -, stuurboordskwartier! uit het graf -; een haas uit zijn leger doen -. → haar.
5. in hoogte toenemen, hoger worden, komen ; het water rijst; het - en dalen van de termometer; gezeten deeg; zijn boezem rijst.
6. zich in de hoogte uitstrekken : rustig -de dennen.
7. schuin oplopen ; een langzaam -de heuvel.
8. duurder of meer waard worden : de boter rijst (in prijs); de etffekten in waarde; de markt rijst; de prijzen (doen) -. → papier.
9. een hogere graad, trap bereiken : in aanzien -; in iemands achting, mening -.
10. in graad toenemen : dat sukses deed onze hoop -; de verwarring is hoog, ten top gerezen; zijn schulden zijn hoog gerezen; het geschil rees vrij hoog.
11. ontstaan, te voorschijn komen, zich voordoen : een gerezen kwestie; moeilijkheden, bezwaren kunnen bij hem rees de gedachte of...; een vraag die twijfel deed -; voor de geest, voor de ogen -.

< >