A. bn. en bw. (-er, -st) [~ Lat. rex, koning]
1. veel goed, geld bezittend : -e kooplui, steden; worden, zijn; heden -, morgen arm; wie wil worden, komt licht in verzoeking; een mens; de -e mensen; een man; de -e lieden, lui; zo als Cresus, als het water diep is; een -e vrijer, vrijster; een -e (erf)dochter, vrouw, weduwe; een -e (erf)oom, (erf)tante; hoe -er. hoe gieriger; de -e booswicht en de arme brave; leven. Gez. de -e jongeling, uit het Evangelie, die te zeer gehecht was aan zijn rijkdom; de -e vrek, uit het Evangelie, die de arme Lazarus verstiet ; - en arm, iedereen. → koning. Syn. → bemiddeld.
2. in bepaalde omstandigheden veel bezittend : ik wou dat ik zo was ; hij wordt er geen stuiver -er om.
3. veel bezittend van wat een bepaling zegt : aan, in, van geld en goed; aan macht; in barmhartigheid, in goede werken; in Kristus, in de geest, in God , in het geloof.
4. bezittend wat een bepaling zegt : geen paraplu zijn; ik ben nog 3 frank -; een ervaring -er geworden.
5. gelukkig : hij is die met het zijne tevreden is; de koning, de prins, de wereld, zijn vrienden te zijn, de gelukkigste van de stervelingen zijn.
6. rijk makend : een huwelijk; zijn dochter uitbesteden.
7, bij rijke mensen : een -e dienst.
8. waar de rijken zitten : de -e hoek.
9. kostbaar : -e meubels, klederen. → kroon.
10. heerlijk, kostelijk : een gezicht van bloemen; geborduurde tapijten; die, dat is -! wat een flater!
11. in ruime mate bezittend, opleverend wat een bepaling zegt : een gebied aan bossen; een land aan steenkolenmijnen); een -e bron van inkomsten; een beek aan vis; aan wezenlijk genot. → rijm
12. welig : een -e baard; bloeiende akkers; zaaien, arm maaien.
13. met veel voedende bestanddelen : voedsel.
14. veel omvattend : een -e verzameling van schilderijen.
15. goed gevuld : -e koornaren.
16. groot : een -e buit; -e inkomsten, voordelen, winsten.
17. overvloedig : een -e oogst; een -e gezondheid.
18. zeer ontwikkeld : een verstand; een -e verbeelding.
19. met veel inhoud : een onderwerp, relaas.
20. diep van betekenis : een moment uit de geschiedenis.
21. waarin men de gedachten juist en overvloedig kan uitdrukken : een -e taal.
22. sterk : licht; -e kleuren.
23. weelderig : -e lijnen.
24. vol : -e tonen.
25. vol afwisseling : het -e leven. Opm. Rijk komt veel voor als laatste lid van samengestelde bijvoeglijke naamwoorden : blader-, bloem-, bos-, gras-. Heide-, vee-, vis-, volk-, wildrijk.
- B. o. (-en; -je) [datgene waardoor men rijk is]
I. Eig.
1. gebied, staat waarover zich de macht van een heerser, een vorst uitstrekt : het van Karel de Grote; een vorst aan, in zijn helpen; een vorst uit zijn jagen, verdrijven; het van de Egyptenaren; de -en van Europa; konink-, keizerrijk; een koloniaal -. Gez. het Duitse Rijk, het Heilige Roomse Rijk of het nieuwe Duitse keizerrijk 1871-1918 of Duitsland; het Heilige Roomse Rijk, Duitse keizerrijk dat tot 1806 heeft bestaan en beschouwd werd als een voortzetting sedert Karel de Grote, in kristelijke zin, van het Westromeinse Keizerrijk; het Hemels Rijk, China; het Rijk, ons eigen land ; het der hemelen of het Gods, de hemel ; het van Belial, Pluto(on) of het van de Dood of het der doden, der geesten, der schimmen, de Onderwereld; het van satan, de hel. Syn. → gebied.
2. Bepk. in de middeleeuwen, gebied van een stad : het Rijk van Nijmegen.
- II. Metn. o. [van I 1] heerschappij, gebiederschap, oppergezag, regering, alleen nog in uitdrukkingen : in het zoveelste jaar zijns -s; zijn zal niet lang duren, loopt ten einde ; mijn is niet van deze wereld, zei Jezus; ons toekome Uw -; het Gods; het van satan; het alleen hebben. geheel naar eigen wil kunnen handelen; zijn heeft of is uit, het is gedaan met zijn gezag, zijn invloed. → Duizendjarig Rijk.
- III. Metf. [van I 1]
1. kring waarover iemand de baas is : een verstandige moeder die flink haar regeerde.
2. gebied waar iets als het ware heerst : het – van de natuur ; de dieren, de planten en de delfstoffen vormen de drie -en van de Natuur; het – van het Licht, van de Nacht; het van de deugd, der hartstochten, der waarheid; in het van kunsten en wetenschappen; in het van de spreekwoorden; het – van de fantazie. van de gedachte, van de verbeelding; het van de dromen, idealen, legenden; dat behoort tot het van de mogelijkheden, is mogelijk.