Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

regenen

betekenis & definitie

(‘re:gənən) (het regende, het heeft geregend)

1.druppelsgewijs uit de hemel neervallen : het regent, het regent, de pannen worden nat; als ’t regent en het zonnetje schijnt, is ‘t kermis in de hel; als 't regent uit het oosten, regent het zonder vertroosten ; het regent dat het giet of het regent oude wijven (met klompen), het regent zeer hard ; het ziet eruit of het zal -, ook Fig. alsof er iets ongunstigs moet voorvallen. → baksteen, emmer, goot, grote, kajuit, vijffrankstuk.
2. doen regenen : God regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
3. als regen neervallen : het regent as, sterren, zwavel.
4. in grote menigte neerkomen : het regent bloemen. → klap.
5. overvloedig zijn : het regent scheldwoorden.
6. overvloedig binnenkomen : het regent er geld.

< >