regenen - het in druppels uit de hemel neervallen van gecondenseerde waterdamp. Het woord heeft twaalf equivalenten als het gaat om een zware bui, en maar vier als er van lichte regenval sprake is: motregenen, motteren en miezeren of, in België, zabberen. Bij harde regenval spreekt men van gieten, plenzen, stortregenen, plasregenen, slagregenen, bakstenen regenen, pijpestelen regenen, plenzen van de regen, regenen dat het giet en (informeel) storten of sauzen. De uitdrukking oude wijven regenen is schertsend bedoeld.

Gezegde(s):
• met bakken uit de hemel vallen
• moorjongen braken
• pieken regenen
• pijpenstelen regenen
• het regent oude wijven met klompen
• het regent handspaken en oude wijven

Spreekwoord(en):
• als het in de kajuit regent, dan druipt het in de hut
• het druipt op de kleinen als op de groten

regenen - regelmatig werkwoord
uitspraak: re-ge-nen

1. het vallen van regendruppels uit de wolken
♢ het regent al drie dagen
1. het regent dat het giet
[heel hard]
2. het regent complimenten
[ik krijg heel veel complimenten]

Regelmatig werkwoord: re-ge-nen
het regent
het regende
het heeft geregend