('matəch) bn. en bw. (-er, -st)
1. geregeld, ordelijk : leven.
2. met gelijke zijden en hoeken: een -e veelhoek, → polygoon.
3.goed gelijk : schrift.
4. zich gelijk blijvend : een -e afwisseling.
5. Taalk. de algemene regels van de vervoeging volgend : eenwerkwoord.