Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

rechter

betekenis & definitie

('rechtər)

I. m. (-s, Verh. -eren]
1. [recht A I 9] hij die beslist wat recht is : niemand kan zijn in zijn eigen zaak; de opperste -, God.
2. [recht B II 5] hij die rechtspreekt : kanton-, vrederechter; van instruktie. belast met het voorlopig onderzoek van een strafzaak.
3. [vertaling van sufeet → K. B.] Bijb: volksaanvoerder, hoogste overheidspersoon. → Rechters.

II 1. bn. (in samenstellingen) rechts zich bevindend : rechterarm, -been, -dij, -duim, -elleboog, -handschoen, -helft, -hiel enz.

2. v. rechterhand. Tgst. → linker.