('ra:zən) (raasde, heeft geraasd)
1. lawaai, geweld, rumoer maken, tieren, driftig zijn : - en tieren. Syn. → aangaan.
2. driftig worden: pas op, of hij begint te -.
3. een sterk geluid maken : de -de wind. → bulderen.
4. zingen : kokend water raast.
5. in dolle vaart zich voortbewegen : -de auto's.