I. [~ rekken]
A. v. (-en; -je) [~ rekken]
I. Eig. iets gerekts nl.
1. slanke twijg: een wijnstok vol -en; de -en van de ➝ druif.
2. Plantk. uitloper.
II. Metf. rankvormig sieraad: -en in kantwerk.
B. bn. en bw. (-er, -st) lang en smal: van gestalte, van leest; een -e boot.
Syn. ➝ dun. III. v. alleen als mv. ranken [Fakt. van wringen] W. g. list: honger zoekt -en.