Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

radio

betekenis & definitie

I. ('ra:dio) m. (-’s; radiootje) [verkort uit radiotelefonie < Lat. radius, straal]

1. Eig. draadloze telegrafie of telefonie: amateurs in de -; er zijn over de wereld meer dan 50 miljoen toestellen voor verspreid, waarvoor men ± 200 miljoen luisteraars kan rekenen.

II. Metn.

1. radiotoestel: de aanzetten, laten spelen.
2. radio-omroep: de te Brussel, te Hilversum; een verklaring over de afleggen.
3. wat door de radio uitgezonden wordt: is interessant om te horen.

III. ('ra:dio) o. (-'s) verkorting van radiogram.

< >