Wat is de betekenis van Radio?

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

radio

radio - zelfstandig naamwoord uitspraak: ra-di-o 1. toestel dat golven omzet in geluid ♢ we luisterden naar een programma op de radio Zelfstandig naamwoord: ra-di-o de radio de radio's...

2024-04-20
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Radio

[afk. van radiotelegrafie of radiotelefonie; van Lat. radius = stok, straal] draadloze uitzending van geluid; de uitzending zelf; ontvangtoestel.

2024-04-20
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Radio

draadloze omroep; ontvangtoestel; hoeveelheid kleine schelvis

2024-04-20
Woordenboek Nederlandse termen van Bibliotheek en documentaire informatie

dr. P.J. van Swigchem en E.J. Slot (1990)

radio

zie: radio-ontvanger.

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

radio

draadloos.

2024-04-20
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Radio

draadloze omroep; radioontvangtoestel.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Radio

s., radio.

2024-04-20
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Radio

radiotelegram; marconist; à la radio, voor de radio.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

radio

I. 1. radio; 2. radiotelegram; on the radio, voor de radio (optredend, sprekend, uitzendend of uitgezonden), voor de microfoon, in de aether; over the radio, door (over, via) de radio, door de aether; II. radiotelegraphisch seinen, uitzenden, overbrengen.