I. ('puntərən) (punterde, heeft gepunterd)
1. met een punter varen.
2. met een punter vervoeren.
II. (pun’te:rən) (punteerde, heeft gepunteerd [Lat. punctum, stip]
1. afpunten, afstippen: een stuk metaal om het te kunnen afzagen.
2. de voorlopige punten van een overeenkomst optekenen.
3. naar een bepaald punt richten: een kanon -.