(profvi:zi) v. (-s) (Lat. provisio, d.i.]
I. Eig. Veroud.
1. Algm. voorziening, hulp.
2. Inz.
a. tijdelijke voorziening, tijdelijke maatregel, nog in uitdr. : bij -, voorlopig,
b. tijdelijke voorziening in rechte, nog in de uitdr. : bij -, bij voorbaat.
II. Metn. [datgene waarvan men zich voorziet]
1.voorraad : van brandstof, van wapenen; zijn opdoen voor de winter, zijn levensmiddelen inslaan.
2.makelaarsloon : die handelsreiziger heeft 2000 fr. per maand, plus 10 % van de verkoop.
3. in België, voorschot door de kliënt betaald op het ereloon van een advokaat enz.