(pro'ses) o. (-sen; -je) [Fr. < Lat. processus d. i.]
I. Eig. voortgang nl.
1. ontwikkelingsgang, verloop ; een chemisch, scheikundig -, het van een ziekte; in de beschavingsgeschiedenis verloopt zo'n vrij snel.
2. civiel rechtsgeding : iemand een aandoen; een bijleggen, opgeven, verliezen, voeren, winnen ; in een gewikkeld zijn; met iemand in liggen; het hangt, blijft hangen; een aan zijn broek krijgen, moeten voeren of verliezen. →kost, vorm.
II. Metn. [van 1 2] dossier van een proces ; het -berust bij de griffier.