('post) m. (-s ; -tje) [oorspr. als een lakzegel, achter op de brief aangebracht] zegel van verschillende kleur en waarde om brieven enz. te frankeren en ze met de post te verzenden : de kartelrand van een -; -s bevochtigen, plakken, verzamelen; aan, in -s doen; een van 5 centiem; een 5 cents -.
Enc. De postzegel werd voor het eerst 1840 in Engeland ingevoerd. Toen de postmeester Rowland Hill eens op reis was in een van de graafschappen, merkte hij het volgende. Een brievenbesteller overhandigde aan een meisje een brief en verlangde tevens het bedrag van het port. Het meisje draaide en keerde de brief als besluiteloos en gaf hem toen terug aan de postbediende zeggende dat zij het port niet kon betalen. Dit kwam Rowland Hill verdacht voor.
Hij vroeg aan het meisje waarom zij de brief geweigerd had. Toen vertelde zij hem licht blozend, hoe ze al een hele tijd in korrespondentie was met haar verloofde in Londen. Deze stuurde haar brieven met op de envelop enkele tekens die zij dadelijk begreep en gaf dan telkens aan de post de brief terug zonder het port te betalen. Dit gaf aanleiding tot het plakken van de postzegel op een brief ter plaatse van afzending. Naar het voorbeeld van Engeland werd de postzegel 1849 in België, 1852 in Nederland ingevoerd.