Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

poes

betekenis & definitie

v. (-en. poezen; -je) [klnb.]

I. Eig. kat: -, kom eens hier; zat te spinnen; hij is er zo mooi mee als de -, biezonder mooi, vooral gezegd als hij er zelf mee ingenomen is; voor de zijn [zoals een vogel voor de kat], onherroepelijk verloren zijn.

II. Metf.

1. [iets pluizigs, harigs als een poes]
a. halsbontje voor vrouwen: een omhebben.
b. poesje, katje: de -jes van de wilgen.
c. ook o. salpeterachtige kalkuitslag aan muren: heb je de van de muur af geveegd?
2. [lief als een poesje] liefje: kom hier, -(je)?

< >