m. (-en; -tje)
I. Eig. kuil nl.
1. ondiep water, meertje, vijver: een met waterplanten.
2. kloof, ravijn door bergstromen ontstaan: een grondeloze -.
Syn. ➝ afgrond. II. Metf. afgrond, menigte: een van jammeren; in een van ongerechtigheden zich wentelen.