Wat is de betekenis van Poel?

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

poel

poel - zelfstandig naamwoord 1. ondiepe plas, vaak met vies water ♢ achter de huizen was een poel 1. een poel van verderf [waar veel verkeerde dingen gebeuren] 2. een poel van e...

2024-04-19
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

poel

(de, -en) jonge hen, jonge kip, kuiken.

2024-04-19
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Poel

Zie ‘Vijver’.

2024-04-19
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

poel

poel - Wordt gebruikt voor stilstaande waterlichamen die kleiner zijn dan vijvers.

2024-04-19
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

poel

(de, -en), zetje, duwtje. - Etym.: Vgl. E pull = trek, ruk.

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

poel

moeras; kuil; kol water.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Poel

s., poel, pl. p o e l e n, p u o l l e n; pet, petgat (it); afgeveendemet zandbodem, sânpet, sanjes, pl.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Poel

I. m. (-en), moeras, stilstaand water, vijver; —(fig.) zich wentelen in een poel van onreinheid; de poel der hel. II. m. (-en). poeleke. III. v. (-en), 1. (gew.) jonge eend ; 2. (Zuidn.) jonge kip ; 3. liefkozende benaming voor een meisje of voor kinderen: o! melieve poeleke (begin van een vroeger bekend versje).