Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

plezier

betekenis & definitie

(ple'zi:r) o. (-en; -tje) [Fr. < Lat. placere, behagen]

1. Algm. genoegen dat men ondervindt: dat doet mij -; doe mij het - en ga even mee; kraaien van -; hebben, scheppen in iemand, in iets; dat gaf nauwelijks meer het dat hij er vroeger van had; voor zijn reizen; ergens in vinden; (er) (in) hebben iets te doen; iets voor iemands doen. Gez. het ene is het andere waard, gezegd bij het beantwoorden van een plezier of dienst of kwaad met kwaad vergelden; met -, met genoegen of (als beleefdheidsformule) gaarne of zonder moeite; doen, genoegen geven of een genoegen bereiden; van of aan iemand of iets beleven, er genoegen van ondervinden; voor zijn tekenen, uit liefhebberij.
2. Inz.
a. vermaak, ontspanning: hebben, maken; voor zijn uit zijn. Gez. men is niet voor zijn op de wereld, men kan niet alleen voor zijn vermaak leven; nu, veel -, formule bij het afscheidnemen; zijn wel opkunnen, slechts weinig plezier hebben.
b. zinnelijk genot: zich voor laten misbruiken; een huis van -, van ontucht; kinderen van -, onwettige kinderen.