Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

plant

betekenis & definitie

v. (-en; -je) [Lat. planta]

I. Eig.
1. jong gewas dat pas geplant is, of loof. stek, die men gaat in de grond steken: -en van andijvie, sla, kool poten, verzetten; kasplant.
2. Uitbr.
a. gewas met stengel en bladeren, gewoonlijk met uitsluiting van de bomen: een kiemt, groeit, loopt uit; de kwijnt, verdort, sterft; harde, sterke, tere, zwakke -en; -en (op)kweken voor de versiering van tuinen, parken, huizen. b. levend, doch gevoelloos, meestal in de grond bevestigd wezen: bomen, kruiden, mossen, struiken, paddestoelen zijn -en; inheemse, inlandse, uitheemse, vreemde -en; éénjarige, tweejarige, meerjarige -en; éénbloemige, veelbloemige -en; overblijvende -en; naarmate ze eenvoudiger worden, is het niet altijd even gemakkelijk -en en dieren uit elkaar te houden; de vormleer, de ontleedkunde, de fysiologie van de -en; bloeiende en bloemloze -en; nuttige en schadelijke -en; planten (onderzoeken, determineren, verzamelen, opplakken, drogen; éénhelmige, tweemachtige, éénbroederige, veelbroederige, éénhuizige, tweehuizige, bedektbloeiende, éénzadige, ➝ éénzaadlobbige, ➝ tweezaadlobbige, hauwdragende, gelijkslachtige, kelkbloemige, kroonbloemige -en.

Syn. ➝ gewas. II. Metf. iets dat zich ontwikkelt: een oorspronkelijk Nederlandse is het protestantisme niet; een jeugdige -. iets, iemand die nog aan het begin van zijn wasdom is; een tedere - of een teer -je, iets, iemand die veel zorg vereist om tot wasdom gebracht te worden of die niet veel verduren kan, die voorzichtig behandeld moet worden. ➝ akker.

Enc. De delen van een plant zijn: de wortel, de stengel (stam), de takken (met takjes), de bladeren, de bloemen en de vruchten (met zaad). Naar hun inwendige bouw bestaan de planten uit cellen, die tot weefsels zijn verbonden. Op twee wijzen nemen zij voedsel tot zich:

1) uit de grond zuigen zij, door middel van de wortels, water op, met de daarin opgeloste stoffen (b. v. ijzer), terwijl zij
2) door uiterst kleine bladopeningen, aan de lucht koolzuur ontnemen. Het water en het koolzuur verenigen zich, in de groene en door het licht beschenen bladeren, tot zetmeel, waaruit de andere stoffen van het plantelichaam worden gevormd. De ademhaling van de planten bestaat in het opnemen van zuurstof en het afgeven van koolzuur. Veel planten bevatten geneeskrachtige sappen. In het vóórhistorisch tijdperk van de aarde hebben de planten steenkolen gevormd en thans nog veranderen verschillende plantenoverblijfselen, bij afsluiting van de lucht door water, in veenstof. Men kent thans een 200 000 soorten van planten (één eeuw geleden slechts 50 000), waarvan meer dan 300 als voedings- en industrieplanten worden gebruikt. De oudste plant ter wereld schijnt te zijn een knoestige cipres in het dorpje Tule in de Mexikaanse staat Oaxaca. Die boom heeft een omtrek van 47 m en een middellijn van 13 m. Naar schatting is hij 6000 jaar oud. Steeds worden, met het oog op toekomstmogelijkheden, nieuwe planten uit andere landen geïmporteerd, vooral in de Verenigde Staten. Sedert 1898 zijn daar 186 000 soorten en variëteiten voor proefnemingen ingevoerd. Thans wordt veel aandacht besteed aan tropische gewassen als bamboesoorten, de mango, de papaja, aan rubberbomen, palmen, insektenetende planten, geneeskrachtige planten (o. a. in Kongo: de Rauwolfia vomitoria, waaruit een bloeddrukverminderend produkt wordt bereid) enz. Vroeger kweekte men reeds planten o.a. hyacinten in water. In de laatste jaren is men die waterteelt (hydroponie) ook gaan toepassen voor het kweken van tomaten, sla, radijzen, komkommers, uien, peper enz. Men heeft dergelijke hydroponische kwekerijen in Californië, in Japan, op eilanden in de Stille Oceaan, op Curaçao, Ascension enz. De duur van het daglicht beïnvloedt de groei van de bladeren. De naalden d.i. de bladeren van de den b.v. blijven onder natuurlijke omstandigheden, met een belichting van 15 uur per dag, tot eind augustus groeien. Bij een belichting van slechts 10 uur per dag, houdt die groei twee maanden eerder op. Ook kunstlicht bevordert de groei der planten. Tot op zekere hoogte kan men de natuur geweld aandoen. Zo kweekt men in Californië een tomatensoort, waarvan de vruchten alle tegelijk rijp worden, gemakkelijk van de struik loslaten, en een sterk vel krijgen (om niet beschadigd te worden

PLANTENRIJK

1. 1ste HOOFDAFDELING: ZAADPLANTEN
2. 1steAFDELING: BEDEKTZADIGEN
3. 1ste Klasse: Eenzaadlobbigen
4. Lelieachtigen (1):

affodil, akkergeelster, aloë, asparagus, asperge, aspidistra, bieslook, chlorofytum, daglelie, dalkruid, dracena, drakebloedboom, druifhyacint, funkia, geelster, glorioza, goudlelie, herfsttijloos, hyacint, keizerskroon, kievitsbloem, knoflook, lelie, Nieuwzeelands vlas, oranjelelie, prei, salomonszegel, sjalot, slangevel, tijgerlelie, tuberoos (blauwe), tulp, Turk8elelie, ui, vuurpijl, yuca, zeeajuin.

5. Amaryllisachtigen:

agave, amaryllis, clivia, jonquille, narcis, sneeuwklokje, trosnarcis.

6. Lisachtigen:

fresia, krokus, lis, montbretia, saffraan, yam, zwaardlelie. Verwant: olifantsvoet, tradescantia, zebrina.

7. Bromelia-achtigen:

ananas, bromelia.

8. Zwanebloemachtigen:

zwanebloem.

9. Waterweegbree-achtigen:

pijlkruid, waterweegbree.

10. Duitbladachtigen:

duitblad, scheren, waterpest.

11. Fonteinkruidachtigen:

fonteinkruid, zeegras.

12. Aronskelkachtigen:

aronskelk,caladium,kalmoes, slangewortel.

13. Lisdodde-achtigen:

egelskop, lisdodde.

14. Eendekroosachtigen:

eendekroos.

15. Palmen:

aren palm, betelpalm, dadelpalm, dwergpalm, feniks, gebang, howea, ivoornoot, kentia, kokospalm, lontar, mauritiuspalm, nipa, oliepalm, raffia, rotanpalm, sagopalm, schroefpalm, waspalm.

16. Banaanachtigen:

banaan.

17. Gemberachtigen:

galgant, gember, kurkuma.

18. Kanna-achtigen:

kanna, pijl wortel.

19. Orchidee-achtigen:

orchidee, vanille.

20. Russen:

biezekoppen, greppelrus, koprus, veldbies.

21. Cipergrassen:

bies, papirus, wollegras, zegge.

22. Grassen: akkerdravik, alang-alang, alfagras, bamboe, beemdgras, buntgras, doddegras, dolik, dravik, duist. Engels-raaigras, Fransraaigras, galigaangras, gerst, gierst, hanepoot, haver, helm, kamgras, kanariezaad, kropaar, kruipertje, kweek, liesgras, mals, negerkoren, pampagras, pijpestrootjes, pluimriet, raaigras, reukgras, riet, rietgras, rijst, rogge, smele, spelt, struisgras, suikerriet, tarwe, timoteegras, trilgras. trosdravik, veenreukgras, vlotgras, vossestaart, windhalm. witbol, zandhaver, zwenkgras.
23. 2de Klasse: Tweezaadlobbigen
24. 1ste onderklasse: Loskroonbladigen
25. Kornoeljeachtigen:

aucuba, kornoelje.

26. Aralia-achtigen:

aralia, klimop.

27. Schermbloemigen:

anijs, bereklauw, dille, dollekervel, hondspeterselie, karwij, kervel, komijn, koriander, melkeppe, pastinaak, peen, peterselie, scheerling, selderie, toeters, torkruid. venkel, waterscheerling, zeedistel, zee venkel, zevenblad.

28. Aalbesachtigen:

aalbes, kruisbes, ribes.

29. Begonia-achtigen:

bladbegonia, knol begonia.

30. Kaktusachtigen:

bladkaktus, cochenillekaktus, egelkaktus, kaarskaktus, kerstkaktus, koningin-van-de-nacht, opuntia, reuzenkaktus, vijgekaktus.

31. Mirtachtigen:

eukalyptus, granaat, kajapoetboom, kruidnagel, mirt. paranoot, pimentboom.

32. Mangrove-achtigen:

mangrove, paardevleesboom.

33. Lidstengachtigen:

aarvederkruid, gunnera, lidsteng, vederkruid.

34. Teunisbloemachtigen:

basterdwederik,fuchsia, teunisbloem, wederik, wilgeroosje.

35. Appelachtigen:

appel, kwee, lijsterbes, meidoorn, mispel, peer.

36. Roosachtigen:

aardbei, agrimonie, bottelroos, braam, cotoneaster, duinroos, egelantier, framboos, ganzerik, heggeroos, hondsroos, moerasspirea, mosroos, muskusroos, nagelkruld, pimpernel, roos, teeboom, vrouwenmantel, waterbezie, wilde roos, zilverschoon.

37. Amandelachtigen:

abrikoos, amandel, kers, laurierkers, morel, perzik, pruim, sleedoorn, vogelkers, weichselboom.

38. Kattestaartachtigen:

kattestaart.

39. Vetplanten:

hemelsleutel, huislook, metaalplant, muurpeper, tripmadam.

40. Steenbreekachtigen:

goudveil, hoe-langerhoe-liever, knolsteenbreek, moederplant, muskuskruid, parnaskruid, porseleinbloempje, spirea. Verwant: passiebloem, rasamala.

41. Celastrusachtigen:

boerenjasmijn, celastrus, deutsia, hortensia, kardinaalsmuts.

42. Wegedoornachtigen:

geelbes, vuilboom, wegedoorn.

43. Pernambukhoutachtigen:

campêchehoutboom, johannesbroodboom, judasboom, kassia, pernambukhout, tamarinde,

44. Mimosa-achtigen:

echte acacia, kruidje-roer-mij-niet, mimosa.

45. Vlinderbloemigen:

aardaker, aardnoot. gewone acacia, blauweregen, blazenstruik, boon, brem, erwt, esparsette, fenegriek, gaspeldoorn, goudenregen, honigklaver, hoornklaver, indigoplant, kattedoorn, klaver, linze, lupine, luzerne, palissanderboom, pronkboom, pronkert, purperregen. rolklaver, rupsklaver, sojaboon, stalkruid, stekelbrem, tonkaboom, tuinboon, vogelpootje. wikke, zoethout.

46. Balsemine-achtigen:

balsemine, springzaad.

47. Oostindische-kersachtigen:

Oostindische-kers.

48. KlaVerzuringachtigen:

klaverzuring.

49. Ooievaarsbekachtigen:

blimbing, geranium, ooievaarsbek, pelargonium, reigerbek.

50. Wijnstokachtigen:

wijnstok, wilde wingerd.

51. Kastanje-achtigen:

wilde kastanje. Vw. coca.

52. Esdoornachtigen:

esdoorn, Spaanse-aak, suikerahorn. Verwant: zeepboom.

53. Bursera-achtigen:

balsemboom, bursera, mirreboom, wierookboom. Vw. pokhoutboom.

54. Ruitachtigen:

wijnruit.

55. Acajouachtigen:

acajou, lakboom, mangoboom, mastikboom, pistacheboom, sumak. Verwant: kwassie, mahonieboom.

56. Oranjeboomachtigen:

citroen, limmetje, mandarijn, oranjeboom, pomeransboom, pompelmoes, sinaasappel.

57. Kamelia-achtigen:

karaelia, teestruik. Vw. orleaanboom, tamarisk.

58. Hertshooiachtigen:

hertshooi, st.-janskruid. Vw. mangostan.

59. Lindeachtigen:

jute, linde.

60. Kaasjeskruidachtigen:

apebroodboom, balsaboom, doerian, heemst, kaasjeskruid, kapokboom, katoen, kola, stokroos. Verwant: cacaoboom.

61. Vlasachtigen:

vlas.

62. Anjelierachtigen:

akkerhoombloem, anjelier, bolderik, duizendschoon, koekoeksbloem, muur, silene, spurrie, zeepkruid, zeepostelein.

63. Zonnedauwachtigen:

zonnedauw.

64. Veldroosachtigen:

veldroos, zonneroosje.

65. Resedaachtigen:

reseda, wouw.

66. Viooltjesachtigen:

driekleurig viooltje, maarts viooltje, pensee.

67. Boterbloemachtigen:

akelei, akkerboterbloem, anemoon, bosanemoon, boterbloem, clematis, dotterbloem, juffertje-in-het-groen, kerstroos, kooltje-vuur, kruipboterbloem, leverbloem, monnikskap, muizestaart, pioen, ridderspoor, scherpe boterbloem, speenkruid, waterranonkel, winterakoniet, wrangwortel.

68. Magnolia-achtigen:

magnolia, steranijs, tulpeboom. Verwant: kaneel appel, zuurzakboom.

69. Zuurbesachtigen:

mahonia, zuurbes.

70. Waterlelieachtigen:

lotus, plomp, Victoria regia, waterlelie.

71. Duivekervelachtigen:

druipende-hartjes, duivekervel, helmbloem.

72. Slaapbolachtigen:

klaproos, slaapbol, slaapmutsje, stinkende gouwe.

73. Kruisbloemigen:

autbretia, barbarakruid, behennoot. bittere veldkers, damastbloem, herderstasje, herik, huttentut. Jerichoroos, judaspenning, kapper, klein tasjeskruid, kool. koolraap, koolzaad, krodde (witte), lepelblad, mierikswortel, mosterd, muurbloem, Perovski’s steenraket, pinksterbloem, raapzaad-boven-degrond, radijs, raket, ruige scheefkelk, scheefbloem, schijnraket, steenraket, tuinkers, violier, waterkers, wede, zeekool, zeeraket.

74. 2de onderklasse: Vergroeidkroonbladigen
75. Samengesteldbloemigen:

aardpeer, afrikaan, ageratum, akkerdistel, akkerkool, akkermelkdistel. alant, alsem, andijvie, artisjok, aster, biggekruid, bitterkruid, boerenwormkruid, chryzant, cichorei, cineraria, citroenkruid, dalia, distel, doronicum, dragon, driedistel, droogbloem, duizendblad, edelweiss, ganzebloem, goudsbloem, guldenroede, havikskruid, herfstaster, herfstleeuwetand. hoefblad, kamille, kardoen, klis, knoopkruid, kogeldistel, korenbloem, kruiskruid, leeuwetand, leverkruid, madeliefje, margriet, melkdistel, moederkruid, paardebloem, pyretrum, rudbeckia, schorseneer, sla, speerdistel. strobloem, tandzaad, valkruid, vederdistel, vlooien kruid, zeealsem, zinnia, zonnebloem, zulte.

76. Kaardeachtigen:

druifkruid, kaardebol.

77. Valeriaanachtigen:

nardus, valeriaan, veldsla.

78. Sterbladigen:

gambirstruik, gardenia, ipekakuanha, kinaboom, kleefkruid, koffie boom, lieve-vrouwe-bed8tro, meekrap, walstro.

79. Kamperfoelieachtigen:

Gelderse roos, kamperfoelie, sneeuwbal, sneeuwbes, vlier.

80. Pompoenachtigen:

augurk, heggerank, kalebas, kanteloep, kolokwint, komkommer, meloen, netmeloen, pompoen, watermeloen.

81. Lobelia-achtigen:

kardinaalsbloem, lobelia.

82. Grasklokjesachtigen:

campanula, grasklokje, rapunzel,ster van Bethlehem, venusspiegel, zandblauwtje.

83. Bosbesachtigen:

bosbes, veenbes.

84. Weegbreeachtigen:

grote weegbree, oeverkruid, zeeweegbree.

85. Sleutelbloemachtigen:

alpenklokje, alpenviooltje, aurikel, cyclamen, guichelheil, melkkruid. penningkruid, sleutelbloem, waterviolier, zevenster. Verwant: Engels-gras, lamsoren.

86. Blaasjeskruidachtigen:

blaasjeskruid, vetblad.

87. Verbena-achtigen:

djati, kuisboom, verbena.

88. Akantachtigen

akant.

89. Trompetbloemachtigen:

trompetbloem, trompetboom.

90. Gesneria-achtigen:

gesneria, gloxinia. Vw. sesam.

91. Bremraapachtigen:

bremraap.

92. Helmkruidachtigen:

akkerereprijs, beekpunge, ereprijs, helmkruid, leeuwebek, muskusplant, muurleeuwebek, pantoffelbloem, ratelaar, toorts, veldereprijs, vingerhoedskruid, vlasleeuwebek, wilde weit, zwartkoren.

93. Lipbloemigen:

akkermunt, bazielkruid, bonenkruid, bosandoorn, brunel, coleus, dovenetel, hennepnetel, hoenderbeet, hondsdraf, hysop, ijzerkruid, kattekruid, kruizemunt, lavendel, malrove, marjolein, melisse, patsjoelie, pepermunt, polei, rosmarijn, salie, salvia, tijm, veldsalie, zenegroen.

94. Ruwbladigen:

alkanna. bernage, heliotroop, kromhals, longkruid, slangekruid, smeerwortel, vergeet-mij-niet.

95. Nachtschade-achtigen:

aardappel, alruin, bilzekruid, bitterzoet, doodkruid, doornappel, eierplant, jodenkers, lampionplant, nachtschade, petunia, Spaanse-peper, tabak, tomaat.

96. Jakobsladderachtigen:

floks, herfstsering, jakobsladder, kobea.

97. Windeachtigen:

akkerwinde, batate, dagschone, haagwinde, jalap, purperwinde, sierconvolvulus, warkruid, winde.

98. Gentiaanachtigen:

duizendguldenkruid, gentiaan, waterdrieblad, watergentiaan.

99. Jasmijnachtigen:

jasmijn, melati.

100. Logania-achtigen:

braaknoteboom, logania.

101. Apocinumachtigen:

apoclnum, maagdenpalm, oleander.

102. Olijfachtigen:

Chinees-klokje, es, liguster, olijf, sering. Verwant: benzoëboom, bolletrieboom, guttaperchaboom, storaxboom, zijdeplant.

103. Hulstachtigen:

hulst, maté.

104. Heide-achtigen:

aardbeiboom, alpenroos, azalea, dopheide, (klein) wintergroen, rododendron, struikheide.

105. 3de Onderklasse: Kroonbladlozen
106. Peperachtigen:

betel, peper.

107. Wilgachtigen:

bindwilg, kanada, kruipwilg, populier, ratelpopulier, schietwilg, treurwilg, waterwilg, wilg.

108. Berkachtigen:

berk, els. Verwant: wasboom.

109. Napjesdragers:

Amerikaanse-eik, beuk, eik, haagbeuk, hazelaar, kastanje (tamme), kurkeik, sint-lambertsnoot, verfeik, wintereik.

110. Noteboomachtigen:

gagel, noteboom.

111. Plataanachtigen:

plataan.

112. Moerbei-achtigen:

broodboom, gomboom, koehoorn, moerbei, upasboom, vijgeboom, waringin.

113. Iepachtigen:

iep.

114. Brandnetelachtigen:

brandnetel, hennep, hop, ramee.

115. Wolfsmelkachtigen:

bingelkruid, broodwortelplant, hevea, kroontjeskruid, palmboompje, ( ricinus, wolfsmelk, wonderboom. Verwant: sawoe.

116. Sterrekroosachtigen:

sterrekroos, moerassterrekroos.

117. Veelknopigen:

adderwortel, boekweit, perzikkruid, rabarber, ridderzuring, varkensgras, zulte, zuring, zwaluwtong.

118. Posteleinachtigen:

portulak, postelein.

119. Kattestaarten:

hanekam, kattestaart-amarant. Verwant: bougainvillea, wonderbloem.

120. Ganzevoetachtigen:

biet, ganzevoet, melde, spinazie, zeekraal.

121. Bekerplanten:

bekerplant.

122. Pijpbloemachtigen:

mansoor, moffenpijp, pijpbloem.

123. Rafflesia-achtigen:

ralflesia.

124. Lorantusachtigen:

lorantus, vogellijm. Verwant: sandelboom.

125. Laurierachtigen:

kamferboom, kaneel boom, laurier, massooiboom, muskaatboom, sassafras.

126. Olijfwilgachtigen:

duindoorn, olijfwilg. Verwant: peperboompje.

127. IIde AFDELING: NAAKTZADIGEN
128. 1ste Orde: Varenpalmen.
129. 2de Orde: Naaldbomen:

araukaria, ceder, cipres, grove den, jeneverbes, levensboom, lork. mammoetsboom, pijn, spar, taxus, zeeden, zevenboom, zilverspar.

130. IIde HOOFDAFDELING: SPOREPLANTEN
131. 1ste AFDELING: VAATCRYPTOGAMEN
132. Wolfsklauwen:

schubboom, wolfsklauw, zegelboom.

133. Paardestaarten:

heermoes, schaafstro.

134. Varens:

addertong, adelaarsvaren, adiantum, asplenium, boomvaren, koningsvaren, moerasvaren, venushaar.

135. IIde AFDELING: MOSSEN
136. Bladmossen:

vedermos.

137. Levermossen.
138. IIIde AFDELING: TALLUSPLANTEN
139. Korstmossen:

IJslands-mos, rendiermos, verfmos.

140. Zwammen:

azijnmoer, bakteriën, champignon, dooierzwam, gistzwam, graanroest, huiszwam, insektendoder, knolzwam, moederkoren, morille, oldium, paddestoelen, penseelschimmel, schimmel, truffel, vliegenschimmel. vliegenzwam.

141. Wieren:

blaas-, bruinwier (o. a. sargassum), groenwier enz., flab, Iers-mos.

(1) 4 tot 126 zijn families, 132-141 klassen. Vw. = Verwant.