Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

pil

betekenis & definitie

(-len; -letje, -leken) [Fr. < Lat. pilula vklw. van pila, bal]

I. v. Eig. balletje, klompje van een geneesmiddel dat ingeslikt moet worden : men heeft -len voor allerlei kwalen; de -len worden onderscheiden naar de samenstelling en somtijds genoemd naar de uitvinder of de plaats van herkomst; purgeer-; -len draaien, maken, rollen; -len voorschreven, geven, krijgen, halen; -len ingeven, innemen, slikken; de -len hebben al of niet een gunstige uitwerking; O. I.
- nr 11, giftpil.

II. Metf. v.

1. a. (bijna) ronde klomp : een meel die men vogels in de krop steekt om ze vet te mesten,
b. Uitbr. dikke homp brood, boterham : twee -len voor het avondeten.
2. iets onaangenaams dat moet worden ondergaan, verduurd : een bittere, harde -.

Gez. dat is een harde om te (verslikken, die zaak is pijnlijk om te volbrengen of die tijding is hard om te vernemen, een bittere slikken, iets zeer onaangenaams doen, maar met het vooruitzicht op goede gevolgen; de, een vergulden of iemand vergulde -len laten slikken, een onaangename zaak fraai, aannemelijk voorstellen of iets pijnlijks met zachte woorden omkleden. III. m. Metn.

1. Scherts, persoon die veel met pillen omgaat, apoteker, plattelands-, scheepsdokter : heeft de je dat aangeradent
2. Eert. militaire student in de geneeskunde.

< >