(pe'na:tən) mv. [Lat. penus, binnenste van het huis]
1. Eig. Romeinse schutsgoden van het huis : de werden aan de huiselijke haard in het atrium vereerd.
2. penaten Metn. eigen haard : zijn ergens opslaan, zich metterwoon daar vestigen; zijn opzoeken, naar huis gaan.