Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

patriarch

betekenis & definitie

(patri'arch) m. (-en) [Lat. patriarcha < Gr. patria. stam + archos, aanvoerder]

I. Eig. 1. stam-, aarts-, oudvader: de -en Abraham, Izaäk en Jakob.
2. Uitbr. in de katolieke Kerk, hiërarchische titel, een rang hoger dan aartsbisschop: de -en van Konstantinopel, Alexandrië, Antiochië, Jeruzalem; de -en van Indië, Lissabon en Venetië.

II. Metf. eerbiedwaardig grijsaard: een met een lange witte baard; hij is de van het dorp.

< >