(patriar’cha:l) bn. (...chale) en bw.
1. aartsvaderlijk: het ...chale leven.
2. van, betreffende een patriarch: de ...chale waardigheid; te Rome heten vijf kerken ...chale basilieken nl. St.-Jan van Lateranen, St.-Pieter, St.-Paulus, H. Maria de Meerdere en St.-Laurentius; kruis, kardinaalskruis.
3. ouderwets: ...chale zeden; het gaat er nog toe; een ...chale uitspanning, een ouderwets logement.
4. van, volgens, betreffende het patriarchaat. Tgst. matriarchaal.